Decemberstress
Ik ben eind november begonnen als begeleider voor basisonderwijs. Ik was dus voorbereid op een flinke portie sinterklaas- en kerststress. Door feestdagen, maar ook door de laatste toetsen en de rapporten. Bovendien zijn kinderen altijd moe zo aan het eind van het jaar. Tot mijn verbazing was er van stress niets te merken. Van enige sinterklaas-voorbereidingen trouwens ook niet. Dat verontrustte me wel. Wat is nou 5 december zonder versieringen, pakjes en Sint-bezoek? Voorzichtig informeerde ik ernaar bij een collega. Er volgde een lakonieke reactie. Maak je maar geen zorgen, als het ze echt bezighoudt, komen ze er zelf wel mee. Dat zette me aan het denken. Want moet je alles uit kinderen laten komen, of mag je zelf ook ideeën aandragen? Zoiets cultureel belangrijks als Sinterklaas, kun je dat voorbij laten gaan als kinderen er toevallig niet aan denken? Heb geduld en vertrouwen, luidde het collegiale advies. In het verleden hebben we gemerkt dat we altijd net even te snel zijn en daarmee de eigen initiatieven van kinderen in de kiem smoren. Leer op je handen te zitten. Dat deed ik, met moeite. En zo ontstaat 2 december een gesprek aan tafel over Sinterklaas. Ik veer enthousiast op. Niet reageren, denk ik meteen. Eerst even luisteren wat hun ervaringen zijn. En wat bleek? De meeste kinderen waren overvoerd met allerhande sinterklazen: van het werk van papa, van het werk van mama, van thuis, oma’s en opa’s, de oppas, kortom: of het ook een beetje minder kan, bijvoorbeeld op school? Weet je wat ik nou het ergste vond op mijn vorige school, vraagt een tienjarige. De anderen joelen: SURPRISES MAKEN!! En die verplichte gedichten, zo memoreren er een paar. Nou, zegt een meisje; ‘ik vond het altijd wel leuk.’ En ik kan goed gedichten maken, vult een ander aan. Ze formeren een groepje dat het leuk vindt om sinterklaas te vieren en komen de volgende ochtend met een voorstel, dat met algemene stemmen wordt aangenomen: wie wil, doet mee. Het lokaal wordt met mate versierd en de kleintjes mogen hun schoen zetten. En zo wordt het een heel genoegelijke Sint.
Maar hoe zou het nou gaan met Kerst???
De flexibele vakdocent
Als vakdocent Duits begon ik twee jaar geleden met de eerste leerlingen van Vragenderwijs. Gezellige individuele lessen, ze gebruikten de boeken van hun vorige school en gingen door in het ritme en tempo dat ze gewend waren. Na enige tijd ontwikkelden ze zich tot geroutineerde vraaggerichte leerlingen. Kan het ook zonder boeken? Kan ik ook in dubbel tempo? Ik vind de jongen met wie ik samen les heb niet aardig, hij stoort de hele tijd, mag ik apart les? Kan ik later komen, ook al heb ik vaste tijden met je afgesproken? Hoef ik mijn huiswerk niet te maken, ook al heb ik dat zelf in mijn werkplan gezet? Kan je ook Engels geven, want je doet het zo goed? En Spaans, want je bent toch een jaar in Mexico geweest? We voeren discussies in het team en geven de mentoren een grotere rol in het maken van afspraken tussen leerlingen en vakdocenten. Want als vakdocent ben je in je mogelijkheden beperkt wanneer een leerling zich niet aan zelfgemaakte afspraken houdt. Bovendien zit er een grens aan je flexibiliteit. Soms is er meer aan de hand als afspraken worden ontdoken. Moet er een ander gesprek gevoerd worden dan je als vakdocent kunt doen. Zoals met de leerling die wel zegt schoolvakken te willen doen, maar veel beter blijkt te leren door stages, zoals in zijn leercirkel naar voren komt. Of de leerling die niet in zijn eentje het terrein over wil om naar mijn leslokaal te gaan en daarom redenen verzint om niet te hoeven komen. Het vraaggerichte vakonderwijs ontwikkelt zich van werken uit boeken naar talloze vormen van nieuw leren. Het resultaat: veel meer werken in de praktijk en de boeken vaker loslaten. Ik raak mijn houvast die de reguliere methodes bieden, wel een beetje kwijt. Maar zie de goede effecten van de zoektocht naar de individuele leerstijl van elke leerling.
Er komen zeven nieuwe leerlingen tegelijkertijd, krijg ik deze week te horen. Waarvan er zes anderhalf jaar verwijderd zijn van hun eindexamen VMBO, HAVO of VWO. Het team kondigt aan dat er uitbreiding van mijn lesuren te verwachten is. Ik denk even na. Ze nemen toch wel de boeken van hun vorige school mee, is mijn eerste vraag. Oeps.
Aan het werk!
Mijn eerste dag als begeleider bij Vragenderwijs. Vanuit langdurige ervaring in het regulier onderwijs heb ik de stoute schoenen aangetrokken en een overstap gemaakt naar een heel andere manier van onderwijzen. Gaat het nog wel om onder-wijzen, of om leren? En als de kinderen centraal staan, wat is dan mijn rol? Daar kom ik op de eerste dag niet uit, merk ik. Waar ik op de tien scholen van mijn vorige werkgever als invalkracht elke keer feilloos mijn plekje wist te vinden, loop ik hier te zoeken. Letterlijk, want de groep verplaatst zich van de grote tafel in de huiskamer naar de verschillende werkruimtes, handvaardigheidlokaal en de gymzaal. Een paar vakdocenten komen en gaan, vergezeld van kinderen die opeens uit allerlei hoeken en gaten tevoorschijn komen. De logica kan ik er nog niet zo van inzien. Ik wil aan de slag, ik wil wat doen! Ik zie momenten van verveling, storend gedrag, afspraken die gemaakt maar niet gehouden worden, plannen die gemaakt maar niet uitgevoerd worden. Mijn handen jeuken, maar ik moet leren er op te gaan zitten, heb ik begrepen. Dan zie ik opeens originele oplossingen, botsingen die worden uitgepraat, overleg in de hele groep over een besluit dat genomen moet worden, een verveeld kind dat resoluut zijn werkmap pakt…. Achteraf beschouwd is er hard gewerkt, deze dag. Door de kinderen, wel te verstaan. Zet mij nou toch ook eens aan het werk, denk ik op deze dag geregeld. Maar wiens behoefte is dat eigenlijk?
Lekker chillen!
Er hebben zich opeens zeven nieuwe leerlingen tegelijk aangemeld, die op hun vorige school al een hechte groep vormden. Ieder teamlid heeft daar zo z’n gedachtes over. In de bestaande groep zijn de leerlingen gemiddeld 10 jaar oud, de gemiddelde leeftijd van de nieuwe leerlingen is 15 jaar. Als we niet oppassen, krijgen we een groep in een groep. Hoe bewaken we de veiligheid van de jonge kinderen, die zich opeens geconfronteerd zien met een stel pubers die hun eigen omgangsvormen en taalgebruik hebben gecultiveerd? De ruimte is al zo beperkt dat we over een paar maanden gaan verhuizen. We hebben geen aparte ruimte waar ze lekker kunnen chillen en harde muziek kunnen draaien, zoals op hun vorige school; hoe kunnen we erin voorzien dat ze toch lekker onder leeftijdgenoten hun eigen ding kunnen doen. Dan komt één van de begeleiders op het lumineuze idee om te luisteren naar de leerlingen. O ja, dat is één van onze kernconcepten, herinneren we ons. In de hectiek van alledag wil je dat nog weleens vergeten. Er volgt een gesprek met de bestaande groep. En op hun laatste schooldag is er ook een gesprek met de groep nieuwe leerlingen, ter afsluiting van een periode en ter voorbereiding op de nieuwe situatie. De bestaande groep wordt gevraagd hoe ze de komst van de nieuwe leerlingen beleven, wat ze ervan vinden, wat ze nodig hebben en hoe de nieuwkomers welkom geheten kunnen worden. Iedereen vindt het goed dat ze komen, maar de één maakt zich wel meer zorgen dan de ander. Dat zijn overigens niet de jongsten, die verheugen zich vooral op nieuwe speelkameraden. De zorgen gaan vooral over stoer gedrag en over groepsvorming. Al snel is men het eens: de nieuwe leerlingen zal gevraagd worden om zich niet te stoer te gedragen. En wat hun komst betreft: niet alle zeven tegelijk, maar twee aan twee komen kennismaken. Dan leer je ze tenminste echt kennen, zo is de gedachte. Anders blijven ze in hun eigen groep. De nieuwe leerlingen voegen zich. Na een week is iedereen geweest en dan volgt de dag dat ze allen tegelijk verschijnen. Ze worden verwelkomd met zelfgebakken taart, snoepgoed, koffie, limonade, slingers en een relaxed dagje zonder al teveel verplichtingen. Zonder dat begeleiders daar de hand in hebben, worden in overleg nieuwe afwas-, kook- en opruimroosters gemaakt. Opeens is daar een mix van 15- en 5-jarigen. Aan het eind van de dag verzucht één van de begeleiders dat er nu wel twee keer zoveel rommel wordt gemaakt. Maar het wordt nu ook twee keer zo snel geruimd, pareert een tienjarige. En dat blijkt ook zo te zijn. Kinderen spreken elkaar aan op taalgebruik en de oudsten corrigeren elkaar: binnen alvast een shagje draaien kan ècht niet meer, stoer gedrag wordt gedimd en er wordt vooral veel gelachen. Lekker chillen, grijnst een nieuwe leerling van bijna 17 als hij zijn lange benen onder de legotafel vouwt en samen met de jongste een ingewikkeld vliegtuig bouwt.